De (historische) verantwoordelijkheid van wijkprofessionals

  • Opbouwwerk bestaat in Nederland ongeveer een eeuw en is in die tijd sterk aan verandering onderhevig geweest.
  • Momenteel hebben wijkprofessionals in de regel 3 hoofdtaken: 
    1) Ze initiëren samenwerkingsverbanden, 2) Ze stimuleren bewoners tot actief burgerschap, en 3) Ze helpen burgers met het vinden van financiële mogelijkheden voor initiatieven.
  • Het voeren van een democratische dialoog krijgt vaak minder aandacht: Op welk moment en op welke manier hebben burgers invloed op besluitvorming en implementatie?
  • Een manier om bewoners meer invloed te geven is om hun een formele adviespositie te geven.

Theoretische achtergrond 

De bemiddelende wijkprofessional dient meerdere heren. Zij is professional in dienst van de gemeente maar tegelijkertijd wordt van haar verwacht dat ze zich actief opstelt aan de kant van wijkbewoners.

Deze tussenpositie levert onvermijdelijk ambigue en lastige situaties op. Bewoners waarderen het dat de wijkprofessional het voor hen opneemt, maar zien ook dat dit een (betaalde) rol is vanuit de gemeente. Het legitimeert de vraag hoe betrokken de wijkprofessional nu echt bij de wijk is. Het is voor de bewoners vaak aftasten welke positie de wijkprofessional inneemt? De wijkprofessional kent namelijk niet een identiteit maar heeft in haar professie een waaier aan identiteiten, en deze zijn niet eenduidig te beschrijven en vast te leggen.  

Wat zijn binnen deze lastige context nu de verantwoordelijkheden van de wijkprofessional? En hoe kan de wijkprofessional zich opstellen tijdens de wijkgesprekken?  

Voordat deze vragen verder worden behandeld eerst een korte blik op de historische achtergrond van de wijkprofessional. 

Historische achtergrond van de wijkprofessional 

Opbouwwerk in de wijken bestaat in Nederland ongeveer een eeuw. In eerste instantie als beschavingsoffensief vanuit de rijksoverheid. Deelnemers werden gezien als op te voeden burgers met de middenklasse als voorbeeld (Broekman, 1998).   

Na de Tweede Wereldoorlog wordt het gekoppeld aan het fenomeen van stadvernieuwing. Het gaat hierbij om achterstandsbestrijding, ondersteuning van vrijwilligerswerk en achterstandsgroepen ondersteunen. Opbouwwerk wordt gezien als middel om maatschappelijke tegenstellingen af te vlakken (Broekman, 1998).  

In de jaren 70 wordt het opbouwwerk verder geprofessionaliseerd en geïnstitutionaliseerd en ontstaat er een tweedeling in het werk. Enerzijds wordt het een coördinerende rol in de wijken om sociale projecten tot uitvoer te brengen. Anderzijds wordt het – vanuit de opkomende emancipatie – het bieden van organisatieadvies en -bijstand aan wijkbewoners met als achtergrond dat overheidsplannen niet zomaar meer hoeven te worden aanvaard door burgers (Broekman, 1998).  

Vanaf de jaren 80 verschuift het opbouwwerk van de rijksoverheid naar decentrale overheden. Het raakt hierdoor in toenemende mate versnipperd. Het opbouwwerk gaat zich richten op meer samenwerking met hardere sectoren, zoals het onderwijs, justitie en de arbeidsmarkt. Inzet was daarbij vooral om een betere positie voor kansarmen in de wijk te realiseren. Deze veranderingen leggen een zwaarder accent op communicatie- en interactievaardigheden van de professionals (Broekman, 1998).  

Vanaf de jaren 90 begint het opbouwwerk zich te ontwikkelen richting de invulling die het nu heeft, namelijk het zelfredzaam maken van alle burgers om voor zichzelf en elkaar te zorgen (Tonkens, Kampen, de Wilde, 2018). Van burgers wordt een soort ‘actief burgerschap’ verwacht. Wijkprofessionals helpen hierbij bijvoorbeeld door samenwerkingsverbanden te stimuleren tussen buurtcomités, winkelverenigingen, woningcorporaties etc. Verder ondersteunen ze burgers met de aanvragen van subsidies en het contact met de gemeente (Trommel, 2018). Hiermee is de wijkprofessional de behulpzame verbinder geworden die zij nu vaak is.  

De huidige positie van wijkprofessionals 

In zijn boek Gulzig bestuur beschouwt Willem Trommel (2018) de positie wijkprofessionals in lijn met wat hij als ‘new social governance’ typeert.  

‘New social governance’ is het door de (decentrale) overheid stimuleren van de gemeenschap door het smeden van samenwerkingsverbanden waar deze niet (meer) spontaan ontstaan. Wijkprofessionals spelen hierbij een centrale rol. Zij:  

  1. Smeden de samenwerkingsverbanden tussen verschillende actoren (buurtcomités, woningcorporaties, gemeente, winkeliersverenigingen, scholen en politie);  
  1. Stimuleren bewoners tot actief burgerschap (bijvoorbeeld het verhogen van veerkracht van burgers en het verhogen van de veiligheid en van initiatieven in de wijken); 
  1. En helpen burgers met het vinden van financiële mogelijkheden voor initiatieven. 

Het bereiken van burgers en daarmee het versterken van zelfredzaamheid is momenteel het heersende ideaal (Tonkens, 2018). En dat gaat soms met ietwat vage teksten vanuit de (gemeentelijke) functiebeschrijving: de burger moet worden betrokken en inzichten zullen worden meegenomen.   

Het versterken van zelfredzaamheid is belangrijk, maar daardoor is soms wel de discussie over de relatie tussen gemeente en burger op de achtergrond geraakt, met als gevolg dat de machtsrelatie tussen burgers en gemeente vaak onbesproken blijft tijdens bijeenkomsten. Volgens Menno Hurenkamp en Evelien Tonkens (2020) zou er ook meer aandacht moeten komen voor de relatie tussen gemeente en burger, en hoe de inbreng van burgers precies invloed uitoefent op de besluitvorming en implementatie.  

Democratische dialoog leidt tot formeel advies 

In een democratische dialoog gaat het namelijk niet alleen om het verhogen van de zelfredzaamheid van burgers maar ook om een expliciete bespreking hoe de relatie tussen gemeente en bewoners bijdraagt aan besluitvorming.  

Wijkprofessionals hebben de verantwoordelijkheid om (in elk wijkgesprek) een goed antwoord te formuleren op wat voor soort manier bewoners nu precies invloed hebben op het huidige beleid en hoe die invloed zich ontwikkelt gedurende het besluitvormings- en implementatieproces.  

Dat kan bindend zijn, maar ook adviserend. Een nadeel van bindende bewonersbijdrage is dat de eisen aan de wijkgesprekken dan veranderen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan eisen betreft representativiteit en stemprocedure. Hurenkamp en Tonkens (2020) pleiten voor meer aandacht aan het formaliseren van de adviespositie van bewoners. Hierbij gaat het om uitwisseling van zienswijzen en argumenten ten behoeve van meningsvorming. Burgers formuleren een advies, met behulp van wijkprofessionals, en het is aan de representatieve politiek om dit wel of niet over te nemen. Wel is het hierbij noodzakelijk dat de wijkprofessionals openheid kunnen geven over in welke fase, hoe en op welke manier het advies meegenomen wordt. En hoe dit advies zowel in de besluitvormingsfase als in de implementatiefase wordt meegenomen.  

Waarom is het belangrijk 

Zoals bij verdiepende thema Voorwaarden aan en resultaten van wijkgesprekken uitgebreider wordt besproken, is het gevoel dat participatie geen impact heeft een van de redenen voor bewoners om niet deel te nemen aan bijvoorbeeld wijkgesprekken.  

Op dit moment lijkt het faciliteren van de democratische relatie tussen burger en gemeente niet bij de belangrijkste taken van wijkprofessionals te horen (Trommel, 2018).  

Toch is deze democratische dialoog juist belangrijk. En dat betreft vooral het vergroten van de duidelijkheid op wat voor manier burgers invloed kunnen uitoefenen op besluiten en implementatie.  

Nadenken hoe advies van burgers echt een onderdeel kan worden in het besluitvormings- en implementatieproces heeft verschillende voordelen.  

Allereerst geldt dat wanneer voor het voor bewoners begrijpelijker en zichtbaarder wordt hoe en in welke fase hun inbreng wordt meegenomen dit ongetwijfeld een positieve invloed zal hebben op hun ervaring van het proces. Ten tweede garandeert het dat gemeente en burgers tijdens het proces ‘eenzelfde taal blijven spreken’. Het formaliseren van bewonersadvies zorgt ervoor dat bewoners inzicht krijgen in de ambtelijke beleidsketen en dat ambtenaren altijd extra inzicht krijgen in de huidige praktijksituatie, en dat gemeente en bewoners hierover gestructureerd met elkaar over in gesprek blijven gaan.  

Dat wil niet zeggen dat alles wat in de wijkgesprekken ter sprake komt ook direct onderwerp van advies zou moeten zijn. De relaties tussen burger en gemeente tijdens wijkgesprekken zouden we kunnen zien als een soort van ‘sluizen’. Tijdens wijkgesprekken wordt veel besproken. Het bereiken van een bepaalde formalisering van advies betekent dat wijkprofessionals samen met bewoners op bepaalde momenten een ‘sluis’ kunnen passeren waarna het advies via vaste regels een onderdeel wordt van het besluitvormings- en implementatieproces.  

Over hoe bewoners soms machteloosheid ervaren in gemeentelijke besluitvorming en implementatie: In your backyard

Over hoe miscommunicatie over de aanvraag van vergunningen soms tot frustratie kan leiden tussen gemeente en bewoners: Vergunningen gunnen

Over gesprekken op buurtniveau waarin deelnemers een andere verwachting en insteek hebben dan de wijkprofessional: De machtige ontmoeting

Over de haken en ogen aan ’empowerment’ als de deelnemers ieder op hun eigen tempo veranderingen willen doorvoeren: Hoe maak je een wijkgesprek constructief

Over de balans tussen amicaal en zakelijk contact met bewoners: Bewoners slim spiegelen

Literatuur: 

Willem Trommel (2018) Gulzig bestuur. Rede bij de aanvaarding van het ambt van Hoogleraar aan de Vrije Universiteit van Amsterdam 

Tonkens, E (2018) Liever kwaliteit van leven dan zelfredzaamheid. Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen (96) 8, 309-310 

Hurenkamp, M. & Tonkens, E. (2020) Ontwerpprincipes voor betere burgerparticipatie. Bestuurskunde (29)1